Algemeen

Als je mij als 10-jarige had gevraagd of ik ooit nog eens een lange reis zou willen maken, had ik waarschijnlijk iets gezegd als: nee, want dan ga ik mijn papa en mama missen. Ik had namelijk als kind een beetje last van heimwee. Geen trauma’s ofzo hoor maar het was wel een dingetje. Ondanks dat was het niet zo dat ik mijn thuisbasis nooit verliet. Los van de schoolreisjes en vakanties met het gezin, ging ik zelfs regelmatig uit logeren. Meestal bij mijn nicht Marriët. En oké, het was dan wel geen wereldreis maar 45 minuten rijden is op die leeftijd een eeuwigheid. 

Dat Marriët in het wonderschone Gaasterland woonde was al een pré. Maar deze logeerpartijtjes waren sowieso dolle pret. We waren veel buiten te vinden. In bomen hangen. Hutten bouwen. Jezelf vies maken. Dat werk. Zij en ik hadden gewoon een bijzondere klik. (We vinden elkaar nog steeds heel lief, toch Jet?) In onze kindertijd spendeerden we dan ook veel tijd samen. Dikke matties waren we. Meer dan dat. Ze was een soort bonuszus voor me. 

 

Het was in mijn herinnering altijd lachen, gieren, brullen. Humor en zelfspot voerden de boventoon in huize Boomstra. Dat betekende veel grappen en grollen. Zo schoten we als prepubers niet zelden in de lach tijdens het eten of ’s avonds laat wanneer het al lang kinderbedtijd was. (“Ik waarschuw jullie nog één keer, nu slapen!”) De slappe lach dus. Tot vervelens toe. Want zodra we elkaar aankeken, was het weer mis. Hoestend en proestend. Stikkend in die heerlijke gehaktballen van mijn oom en tante. Tot we er pijn in de buik van hadden. Zo vlogen de dagen waarop ik ‘út fan hûs’ was logischerwijs voorbij.

 

Niks aan ’t handje zou je zeggen. Klopt. Everything hunky-dory. Tot mijn ouders het in hun hoofd haalden om halverwege de logeerpartij eens te horen hoe het met hun dochter ging. Bad call. Letterlijk en figuurlijk. Want zodra ik de stem van mijn vader of moeder hoorde, brak ik. Tranen met tuiten. Zomaar. Uit het niets. Alsof ik tot op dat moment in een magische bubbel had gezeten en daar plots, rigoureus uit vandaan werd getrokken. Bam! Zonder aankondiging. (Hoewel ik niet denk dat het had geholpen als ze me van tevoren van dat belletje op de hoogte hadden gebracht.)

 

Hoe ik me destijds voelde, vergeet ik nooit meer. Alle alarmbellen dingen daarom rinkelen toen datzelfde gevoel me bekroop tijdens het videobellen met BFF Thérèse. (Hetzelfde gebeurde overigens toen ik videobelde met goede vriend Pallie en mijn jongste zusje Kim.) Dat dubbele gevoel. Dat je dan het liefst dáár wilt zijn en niet op duizenden kilometers afstand. Maar dat je hier zelf voor hebt gekozen. En dat deze reis natuurlijk te gek is. Die tweestrijd. Die weemoed. Man, wat kijk ik ernaar uit om straks weer naar huis te gaan. En ja, ik weet. Home is where the heart is. Hartstikke mooi. Maar ook: there’s no place like home